29 december 2006

Studietiprubriek

Student! Als gij een dezer weken plots de behoefte op voelt komen een exemplaar uwer syllabi ter hand te nemen, panikeert dan vooral niet. Wij zijn de eerste om het toe te geven: deze drang om te studeren – of dan toch ten minste om enige woorden te onderlijnen – overkomt zelfs ons van tijd tot tijd. Altruïstisch gelijk we zijn, geven we de student, die ondanks alles toch wenst te blokken, hier enige nuttige wenken mede. Beschouwt deze gerust als enen leidraad gedurende de komende blokperiode. Ten eersten, gooit alras uw fluorescerende stiften weg. Vanaf nu hanteert gij enkel nog de alcoholstift. In plaats van de hoofdtermen in een spuuglelijk geel of groen te schilderen, doorstreept ge alle woorden die van minder belang zijn. Begin met de lidwoorden, vervolg met de adjectieven en rangtelwoorden en blijf zo woorden doorstrepen met een zwarte alcoholstift totdat er per bladzijde nog slechts enkele termen leesbaar blijven. Ge zult zien: de bladspiegel die ge zo bekomt, zal veel vlotter in te studeren zijn. Secundo, gezond leven en voldoende vitaminen opnemen zijn sowieso belangrijke waarden waar ondergetekenden dagelijks een punt van maken. Edoch, tijdens de blokperiode is dit dubbel zo waar ende belangrijk. Daarom, student, gaat gij in de maand januari dagelijks des middags een broodje in het aquarium smullen en des avonds enen vollen maaltijd in de Brug genieten. Dit dieet is de sleutel tot uw onderscheiding. Vitamientjes gegarandeerd! Derdes, waarom niet studeren in de leeszaal van de centrale bibliotheek? Neem uw eigen boeken mee! Dat gaat veel sneller en je krijgt er minder rap aids van. Ten vierde: maak u bovenal nergens zorgen over wanneer het studeren, ondanks deze nuttige tips, toch niet zou vlotten. Waar het namelijk allemaal om draait, is intrinsieke intelligentie. En anders is er nog altijd GIT. Vijf. Daags – of indien ge het spannend wilt houden: enkele dagen – voor uw examen laat ge ook de zwarte alcoholstift achterwege. Ge houdt dan enkel nog uw syllabus in kwestie en een aansteker ter hand. Een doosje lucifers kunnen we bij wijze van alternatief nog net goedkeuren. Het gaat als volgt. Ge (her)leest een bladzijde en steekt ze daarna in brand. Dit zal u dwingen om in plaats van uw kortetermijngeheugen meteen uw langetermijngeheugen in te schakelen, daar u geen enkele mogelijkheid meer zult hebben om de desbetreffende paginae nog een keer te herhalen. Het bevordert bovendien de sfeer in de grote leeszaal. Knusjes. Zo, rekels, nu wij ons wederom van onze taak gekweten hebben, kunnen we zelf ook weer met de neus in de boeken verdwijnen. Waar liet ik mijn aansteker? Enneuh, succes!

Vladirubi

28 december 2006

Niet vóór nieuwjaar!

Vladimir wandelde het Muntplein op zoals hij zijn bed uitstapt: als in een automatisme en niet denkend aan een eventueel volgende stap die genomen dient te worden. Toch merkte hij al snel op dat hij de keuze had tussen drie van de vier groene metalen bankjes die rondom het kleine plein opgesteld waren. Het vierde werd ingenomen door een koppel dat hun Panos-broodje opat. Later zou blijken dat het twee Britten waren. In het midden van dat plein stond nog steeds het beeld van die Margaretha die gestorven was na een val van haar paard. In de momentopname van het beeldhouwwerkje zat ze nog steeds in amazonezit op haar paard, het arme dier uit evenwicht brengende met tien kilogram zachtfluwelen mantels.
Zopas had Vladimir de microfilms even gelaten voor wat ze waren. Vier uur doorheen negentiende-eeuwse kranten zoeven had hem geen goed gedaan. Het duizelde nog wat na terwijl hij, op het kille metaal gezeten, zijn zelfgesmeerde boterhammen vanuit hun aluminiumfoliejasje pulkte. Het papje van brood en beleg in zijn mond spoelde hij naar binnen met een sloot cola, terwijl het hem opviel dat het verrassend kalm was voor een woensdag. De eerste winterkoude van het jaar zal daar niet vreemd aan geweest zijn. En terwijl onze held aldus, in de meest triviale overpeinzingen verzonken, zijn lunchpakket naar binnen speelde, kwam een ouder koppel het nog steeds koude en stille pleintje opgeslenterd. De twee kwamen zo stil en traagjes aangewandeld dat Vladimir hen pas opmerkte toen ze reeds halverwege het plein waren. De man scheen omstreeks de vijftig jaar te zijn, de vrouw ergens in de veertig. Beiden waren ze gekleed in een joggingpak en identieke wandelschoenen, hoewel die van de man een rode streep vertoonden en die van de vrouw van een horizontale gele streep voorzien waren. Ondanks hun sportieve kledij, kwamen beiden futloos over en leken ze een bizarre mix tussen uitgebluste toeristen en vermoeide sportwandelaars te zijn. De man had een kleine voorsprong op de vrouw, die voorbij de etalage van een interieurwinkel slenterde. Of ze de dure exclusieve meubels bekeek of controleerde hoe ze er zelf uitzag vandaag, was Vladimir niet duidelijk. Ze wandelde uiteindelijk het plein zelf op en ging zitten op de bank rechts van hem. De man, weinig andere mogelijkheden hebbende, ging naast haar zitten.
Zo zaten ze daar een aantal minuten zwijgend voor zich uit te staren, terwijl Vladimir zijn laatste boterham opat – het was er een met salami, geloof ik. Hij deed alsof hij de komst van het tweetal niet opgemerkt had, op dezelfde wijze waarop hij de twee Engelssprekenden links van hem al die tijd netjes genegeerd had. De man doorbrak het stilzwijgen met de vraag of de vrouw het niet te koud had. Ze mompelde iets terug en herstelde daarmee de stilzwijgende consensus. Terwijl Vladimir de korst van de laatste boterham op de grond liet vallen, begon het koppel over en weer te mompelen. Wat later hoefde hij geen moeite te doen het gesprek te volgen. Het ging namelijk in crescendo toen de vrouw duidelijk zei: “Niet voor nieuwjaar! Je hebt beloofd: niet voor nieuwjaar!” Haar timbre leunde tegen wanhopig huilen aan, maar de man bleef emotieloos voor zich uitstaren, de uitingen van de vrouw naast hem, met hetzelfde mooie trainingspak aan, negerende. Ho maar, daar liet ze het, tot groot plezier van de zijn oren spitsende Vladimir, niet bij. “Maar ge moogt mij niet laten vallen voor Nieuwjaar. Ge hebt het beloofd!” Eindelijk kwamen de traantjes tevoorschijn. Ook dat deerde de man niet, die al even ontroerd als mijn comateuze oma naar de Britten staarde aan de overkant van het pleintje.
De twee Britten vroegen zich ondertussen al af van welk vreemd lokaal gebruik ze getuige waren. Het accent van de twee ersatz-wandelaars was alvast niet uit de streek. Dat trof. De vrouw bleef haar wanhoopswoorden herhalen: “Laat mij dan vallen na nieuwjaar. Maar niet ervoor!” De man tot wie dit alles gericht was, blaakte niet bepaald van interesse. Terwijl Vladimir zijn lege blikje in de vuilnisbak smeet en zijn weg naar de bibliotheek hervatte, passeerde hij voorbij het koppel en glimlachte ze beiden vriendelijk toe.
Bovenstaande speelde zich anderhalve maand geleden af. Vladimir wenst bij dezen het koppel alvast een gezellig eindejaar, een feestelijke overgang van oud naar nieuw en een gelukkig 2007 toe. Voor u van ’t zelfde.

17 december 2006

Franco Saint de Bakker deed zijn bestje in de Vooruit

Dat de Vlaamse Geschiedkundige Kring steevast een voorvechter is in de culturele ontvoogdingsstrijd van de Gentsche geschiedenisstudent hoeft, met het oog op de afgelopen cultuuractiviteiten van dit eerste semester, geen betoog meer. Op de dag van de heilige Sint troonde het cultuurduo ons mee naar de Balzaal van de Vooruit die, just for the occasion, als jazzclub fungeert. Vorig jaar kon jazzminnend VGK nog genieten van de intussen naar New York getrokken Robin Verheyen met zijn Narcissus Quartet. Deze keer programmeerden de Jazz Lab Series de jonge leeuwen van Franco Saint de Bakker. Nee, geen man met lange baard, maar een septet bestaande uit muzikanten en waarvan de groepsnaam voorwaar een amalgaam is van de namen van verschillende groepsleden. Deze heren en dames houden zich normaliter eerder op de achtergrond bij groepen zoals Zita Swoon, Novastar, Flip Kowlier en Dead Man Ray, maar leven zich voor de gelegenheid uit op jazzstandards en houden daarbij geen heilig huisje heel. De set bleek evenwel doorspekt van eigen werk, terug te vinden op de twee cd’s die dit combo bij Heavenhotel uitbracht. De zeven instrumentalisten openden hun set in de Vooruit stevig, maar konden bij nader inzien de verwachtingen niet inlossen. Hoewel ze enkele standards op creatieve wijze heftig dooreen schudden, bleef het al te vaak bij de vlakte. Voor een groep die zichzelf “speels provocerend” en “grensverleggend” noemt, was dit ergens toch teleurstellend. Het waren voornamelijk de blazers die hier wat te licht uitvielen. De trompet van Sigrid van Rosendaal mag dan geloofd worden voor haar zachte zoete klank, tijdens deze gig klonk ze steevast te stil, te braaf en iets te laag in de intonatie van de groep. Bovendien stond ze erbij alsof iemand haar het podium opgeduwd had en ze er zo snel mogelijk weer weg wilde. Dat vindt ondergetekende niet okidoki. Klarinettiste Saar Van De Leest bleef dan weer grotendeels onhoorbaar. En we willen hier niet vrouwonvriendelijk overkomen, maar het waren de dames die het spel lieten slabakken. De interactie tussen de muzikanten liet ook te wensen over. Enkelen hielden constant frontman Elko Blijweert in de gaten om hun inzetten zeker niet te missen en vrijheid in solo’s of improvisaties bleef volledig zoek. Het geheel klonk dus te gerepeteerd. Zelfs hun cover van QOTSA’s No One Knows, stilaan een culthit, waarbij de vocals door de ‘gorgelmachine’ gehaald werden, kon niet echt boeien. Wat eveneens stoorde was een constant achtergrondgezoem door een openstaande microfoon, of dergelijke. Daarnaast mocht de pianist zich wel even de moeite getroost hebben de spuuglelijke beschermhoes van de vleugel te halen. Het oog wil ook wat. Maar goed, terug naar de muziek, want er waren weldegelijk heerlijke momenten waarbij de groep loskwam van de nootjes en er lekker tegenaan ging. Een daarvan was een cover van een nummer van de Braziliaanse gitarist Baden Powell waarbij de melodie klonk als een losgebroken carrousel op de foor doorspekt met computerspelletjesmuziekeffecten. Persoonlijk hoogtepuntje was een gemuteerde versie van Django Reinhardts Flèche d’Or. Ook Tang van Duke Ellington moest er even later aan geloven. Sterkhouders doorheen de ganse set waren frontman en inspirerend gitarist Elko Blijweert, drummer Karel De Backer en pianist Joris Caluwaerts. Wanneer zij samen met de bassist enkele nummers alleen brachten, was het dan ook best genieten.
Rudy Trouvé, gekend van dEUS, Dead Man Ray en van de wallen onder zijn ogen, was special guest van dienst. Dat beperkte zich echter voornamelijk tot wat gestoei in zijn elektronische speeltuin: wijnglazen over microfoons en dies meer. Voor In ruins van Kiss My Jazz nam hij echter zelf de microfoon ter hand en dit keer voor traditioneel gebruik: om in te zingen. Tweede hoogtepuntje van de avond voorwaar. De ‘abstracte vocals’ van gastvocalist Tim Van Der Poel gingen aan uw dienaar en andere VGK-kinderen voorbij. In het laatste bisnummer nam heer Trouvé zelf de gitaar ter hand. De intensiteit die toen uit de muziek voortvloeide hadden we graag wat meer willen ervaren in het voorafgaande uur. Om kort te gaan, lieve kijkbuiskindertjes, een eclectische set – van tekenfilmmuziekjes tot rustige ballads – met evenveel hoogte- als dieptepunten. Meer horen?
[Foto's: Dirk Vervaet]

04 oktober 2006

Probatio pennae

En dat ik er geen idee van had, hoe moeilijk het is om op correcte wijze de triangel te bespelen. Ik beken, maar het lijkt me toch een uitgelezen kans om de perfecte slagtechniek te verwerven. Toch was het altijd al grappig om de percussionist achteraan rechts van het orkest in de gaten te houden, wachtend op een stoeltje, de maten aftellend tot die ene te geven triangelslag in een muziekstuk van om en bij het kwartier.

Een pot ravioli is ook geen rechtspersoon, beste Hugo. En hoewel ik daags tevoren de houten plankenvloer volledig uitgebroken had, kon ik het nog steeds niet vinden met mezelf.

Tuc-koekjes. Of hoeveel er in één keer in mijn mond zouden passen. Het bleken er vijf te zijn. En of het smaakte!

10 september 2006

September Jazz

Peter Hertmans Quartet feat. Billy Hart

Philip Catherine Trio

Give Me Some More...

05 juli 2006

Surplusextractie

Ledigheid. Het is me wat. Ik staarde exact zeven minuten naar de opspattende regen en besefte dan pas dat het nog weken dergelijk weer kon blijven. Wat zeg ik? Maanden! Mensen denken altijd dat ze mooi weer verdienen. Het enige wat de mensen die ik ken verdienen, is weer als dit. Gutsende regen. Met bakken. Oude wijven. Iets met pijpen en stelen. Mijn bank stuurde mij gisteren een nieuwe bankkaart toe. Dat mag. Ik krijg namelijk gaarne post en al zeker van financiële instellingen. Tijdens het zoeken naar wat ondertussen mijn oude bankkaart geworden was, stootte ik een mijner mondstukken omver. De oude kaart had ik pas sinds begin vorig jaar, nadat de vorige ongevraagd ingeslikt werd aan de automaat aan de Kouter. Els stond erbij en keek ernaar. Maar goed, m’n andere bankkaart is nog geenszins versleten, sturen ze me, ongevraagd – neem keer nota - een nieuwe op. Fantastisch toch.
De dag daarvoor was ik Martine Tanghe nog tegen gekomen. Ze knikte me toe toen ik haar kruiste. Ik betaalde gepast en knikte met afgewende blik even terug. Er hingen wat spinnenwebben in de zijdelingse gewelven die als regenbogen de ruimte, waar ik me thans in bevond, afbakende. Ik nam nog ’n glas en vroeg me af wanneer bladgroenkorrels er uiteindelijk de brui aan geven. Garantiebewijzen, nog zo’n fenomeen. Er kwam een corpulent heerschap voor me staan. Het leek alsof hij een gesprek aanknopen wou of me op z’n minst wat vragen wou. Zwijgen was echter wat hij deed, die gekke man. Hem monsterend viel mijn oog op zijn open gulp. Uiteindelijk vroeg hij me met een diepe stentorstem wat ik het aantrekkelijkste aan hem vond: zijn pluizige baard of zijn open gulp? Beschaamd vroeg ik wat bedenktijd en liet me ondertussen het glas nogmaals bijvullen. De ober, die zich van die taak kweet, kwam aangereden in een vorkheftruck. Het witte hemd met zwart strikje manoeuvreerde achteruit en trok geruisloos op richting bar. Schuurpapier zou hier deze keer geen uitkomst bieden, besefte ik terwijl ik de eerste zweetdruppels aan mijn voorhoofd voelde bengelen. Ik excuseerde me en mankte naar het toilet. Terwijl ik de vrije loop gaf aan menig natuurlijke behoefte, zocht ik in ’n lijvig woordenboek wat willekeurige woorden op. In de spiegel turend, waste ik de handen en vroeg me af sinds wanneer ik mankte. Zeven minuten? Dagen? Maanden? Ik kon geen plausibel antwoord bedenken en staakte bij gevolg het reflecteren daaromtrent.
De in tussentijd aangekomen politieagenten konden daar alles behalve om lachen. Niet alleen bleken mijn reflectoren niet conform het huisreglement, bovendien was de bandenspanning van mijn rolstoel onvoldoende. De enkele zweetdruppels werden een zee aan zweet terwijl ik de agent in kwestie beschaamd aankeek. De knuppel wendde echter de blik af, want net op dat moment begon men de wedstrijd van die avond op groot scherm uit te zenden. Een kat had het toestel met een kleine grijze afstandsbediening in werking gesteld. Ik zuchtte diep, haalde de veiligheidsgordel van mijn rolstoel wat harder aan en beloofde nooit nog kittens in transparante plastic zakjes te verdrinken.

28 februari 2006

Poseur naast Mathilde

à sortie met mijn omgeving heb ik geen oor voor het geweek- laag en het geroep om vergeving al verloopt de ont- binding nog zo gestaag

Vermoedelijk hing hij er al dagen, maar het lichaam werd pas weggehaald nadat kraaien zijn lever uitgepikt hadden en de in het omliggende wonende boeren last begonnen te krijgen van de ontbindingslucht. Een weeë zwavelgeur waaide passanten vanop geruime afstand reeds tegemoet vanaf de heuvel alwaar de communale galg opgesteld stond. Wie er onwetend voorbij kwam, werd zich, bij het gewaar worden van de lucht, zo zelfbewust van de eigen ingewanden en darmflora, dat het leek alsof het buikvlies, dat in de meest gunstige omstandigheden het spijsverteringskanaal binnenhoudt, langzaam zou openscheuren en de volledige darmhuishouding onder ’s mens ogen het eigen lichaam zou verlaten, zoals dat gebeurt bij het oude varken dat op maandag gekeeld wordt en in één lange, vliegensvlugge haal van hals tot reet met het goed gewette slagersmes overlangs opengereten wordt. Wie van de stank echter geen last scheen te hebben en de aanblik van de terechtgestelde zelfs een kalmerend relaxerend effect toekende – en zich dus geenszins kon inleven in de heisa en poeha die menigeen rond het fenomeen (en meer specifiek het olfactorische facet daarvan) maakte – was J. J. was – hoewel hij er zelf geen deel van uitmaakte, of althans geen deel van wenste uit te maken – goed gekend bij de leden van de plaatstelijke gemeenschap, evenals zijn immer afwijkende opvattingen over de meest voor de hand liggende ende algemeen aanvaarde fenomenen. Er viel dan ook moeilijk om hem heen te kijken wanneer hij op de lokale markt zijn inkopen deed of men hem op zijn shetlandpony kruiste op deze of gene stoffige wegel. Immer herkenbaar en immer in dezelfde outfit, liep J. gekleed in een grijze corduroy broek uit ruwe stof vervaardigd. Deze was ietwat te ruim, edoch werd fatsoenlijk op zijn plaats gehouden door een paar bretellen zoals niemand, behalve J., ze in die tijd nog droeg. Die broek, alsof hij er maar één had - wat zeer waarschijnlijk leek - was steeds tot net onder het middenrif opgetrokken. Voorts bedekte een rood wollen truitje met dikke ivoren knopen zijn grauwe hemdje met wijd uitwaaierende kraag. De tijd had in het gezicht van de ouwelijke J. een maanlandschap geërodeerd, waarbij zijn drietal resterende tanden in zijn eeuwige grijns, die zijn vlezige tong steeds een weinig zichtbaar liet, uitstekend tot hun recht kwamen. Als een zonnevlek prijkte er een zwarte driehoekige ooglap bovenop zijn linkeroog. Een ongeluk met een elektrische tandenborstel, wisten sommigen, gespeelde aanstellerij, meenden anderen. Een helrode hoofddoek met grillige bleekgroene motiefjes en een enorme gouden oorring in het rechteroor maakten het plaatje compleet. Neen, J. stond niet op de eerste rij toen de sCHEPPER het modebewustzijn uitdeelde. Ten bewijze daarvan hoefde men, tot slot, maar naar zijn grijze, pluizige sloffen te kijken. Met zijn sloffen slofte J. dagelijks naar het centrum en terug naar zijn domein. Het woord sloffen leek wel voor J. uitgevonden, zo bleek. Zoals J. waren er in het dorp geen twee. En ook niet in de omliggende dorpen, zo wisten agricultariërs die op gezette tijdstippen hun overschotten aan graan en niet meer zó verse groenten in naburige gemeenschappen gingen verkopen, te vertellen, wanneer zij daar althans naar gevraagd werden. Want veel werd er – behalve het hoogst noodzakelijke – niet gesproken in dit kleine desolate dorp. Op zon- en andere feestdagen kon men J. reeds van ver onderscheiden van het groene loof en lommer daar hij op deze dagen gewoonlijk uit wandelen ging met een viertal ballonnen van diverse kleuren die hij aan sierlijke witte linten in de hand placht te houden. Dichterbij gekomen kon je eveneens een assortiment vrolijk krullende slingers in paars- en blauwtinten om zijn nek ontwaren.

Op een dag – een dag als een ander zou men kunnen schrijven, edoch... – daalde J. de heuvel schuin af op weg naar de wekelijkse marktdag. De ranzige geur van gebraden kippen waaide hem reeds met de zwoele zuidwester tegemoet. Een eventuele ooggetuige had nog net J.’s pretoogjes in de eerste zomerzon kunnen ontwaren, waarop plotsklaps, als in een kaleidoskoopje, de shetland door de knieën ging en begon te tollen. Ze leken wel elastische poppen die de laatste vijftig meter van de best wel steile helling naar beneden dartelden. Doch even dartel als het duo scheen te glijden, des te dood waren onze twee vrienden toen enkele dorpelingen te hulp snelden, doch alzo de feiten achterna liepen. De kop van de pony lag onder zijn eigen lijf, vanwaaronder het bovenlijf van J. vandaan kwam, de nek zich in een uiterst ongemakkelijke positie bevindend. J. was dood. Men liet hem liggen. De pony was dood. Men at hem op. En dat was dan weer dat. Het was reeds enkele dagen daarna – de overmoedige zomerzon verdreven door al even zomerse neerslag – dat de eerste aasvogels zich waagden aan het door de regen opgezwollen, blauwige, gistende lijk van J. Opnieuw kwam de markt, opnieuw hingen de kippen plichtsbewust aan hun spitten, maar geen van de passanten scheen zich te storen aan het heerlijk meurende en naar willekeur opengepikte lijk van J.

schläft nicht schlummert nicht

14 februari 2006

L I E F D E

Ze liggen op elkaar, schurft op eczeem. Je hoort de schilfers knappen. Roos stuift op. Hun schedels glimmen als een diadeem. Ze liefkoost teder zijn gezwollen krop. Zijn pink verdwijnt in een abces van bloed. Ze kronkelt. Uit haar mond springt slijm. Een blaas Ontploft. Zijn krop wordt blauwer. Hij vat moed. Hij rolt haar op haar rug. Hij is de baas. Dan gaan zijn sleetse lendenen tekeer. Het is een machtig knarsen. Het gesop Van kwijl in etter kent geen einde meer. Zij kotst. Gods wonder in een notedop. - Gerrit Komrij (1944)

13 februari 2006

Blue Valentines

She sends me blue Valentines All the way from Philadelphia To mark the anniversary Of someone that I used to be And it feels just like there's A warrant out for my arrest Baby you got me checkin in my rearview mirror That's why I’m always on the run That's why I changed my name And I didn’t think you’d ever find me here To send me blue Valentines Like half forgotten dreams Like a pebble in my shoe As I walk these streets And the ghost of your memory Is the thistle in the kiss And the burgler that can break a roses neck It’s the tatooed broken promise That I hide beneath my sleeve And I see you every time I turn my back She sends me blue Valentines Though I try to remain at large They’re insisting that our love Must have a eulogy Why do I save all of this madness In the nightstand drawer There to haunt upon my shoulders Baby I know I’d be luckier to walk around everywhere I go With a blind and broken heart That sleeps beneath my lapel Instead these blue Valentines To remind me of my cardinal sin I can never wash the guilt Or get these bloodstains off my hands And it takes a whole lot of whiskey To take this nightmares go away And I cut my bleedin heart out every night And I die a little more on each St. Valentines day Don't you remember I promised I would Write you... These blue Valentines Blue Valentines Blue Valentines (Mister Tom Waits)

11 februari 2006

snippers

schedelboring net voor mijn laatste schedelboring dacht ik er net aan dat iemand me nog wat moest maar ik wist niet meer wie of wat laat staan wanneer of waarvoor waarom terwijl ze het me nog net gezegd hadden Goed, ik deed dus mee aan de wiskunde-olympiade. En de avond daarvoor had ik een halfuur lang met schuurpapier mijn voorhoofd glad gemaakt. Zo glad, dat er hier en daar al stukjes schedel naar buiten piepten. Stukjes schedel, die in het prille winterzonnetje een tegenligger zo konden verblinden. Men mocht er eenvoudigweg niet aan denken wat daar de gevolgen van hadden kunnen zijn. Ziek dat ik was, kort daarna. Mijn gewrichten voelden zo lam en stijf aan, en overal een wee gevoel van vage pijn. Of ook net niet. Het was een beetje zo’n zoeken naar, naar, eh. In elk geval, het ontbijt bestond die dag uit een pijnstiller. Dat kreeg een vervolgje met twee Duvels in het stationsbuffet. En dat ik daar niet de enige was. Ha neen gij. En dan naar Marnix en Patrick! Dat ik moest betalen. Tien euro. Omdat ik daar een jaar niet geweest was. En of ik nog studeerde. Ha ja. En of hij mijn punten wou weten. Ha neen. Ha, ik zat dus met een halfvolle pot choco aan het standbeeld van Artevelde. Of was het Albert I. Ik wil er vanaf zijn. Passeert mijn grootvader daar wel niet! Die zich natuurlijk afvragen waarom ik daar zit, met een halfvolle pot choco. En dat hij zich dat niet in stilte afvroeg, ha nee, zo zijn wij niet. Het volle pond/pont/pondt kreeg ik. Goed, ik wou best nog van hem aannemen dat een pot choco geen rechtspersoon is. Maar verder wou ik toch niet met hem meegaan, te weten dat de arme oude man al vijf maanden zijn rijbewijs ingediend heeft. En dat zijn schoorsteen al vijf jaar niet meer uitgekuist geweest geworden is. Vijf! Ja. Next thing you know, zit ik op de fiets. Waar gaat dat tochtje heen? He, richting Venetië! Venetië? Ja, Venetië, het Brugge van het, dinges. Daar fiets je toch ook niet op ’n dagje heen. Wel, dat had je gedacht. Het is hoogstens driekwartier peddelen. Een halfuurtje als de wind wat meezit. En hop, daar blinken reeds de wateren en stoomt de vaporetto om mij en m’n fiets naar de zinkende stad over te zetten. Kom nu. En gisterennacht nog! Het hield niet op! Een goed halfuur flink doorrijden met de wagen, en we stonden in Hongarije. Waar precies, dat herinner ik me niet meer, maar op ’n halfuur, komaan nu! Goh. En er was ’n zwembad en daar was wat mis mee. Oog-, keel- en neusklanken. Dat dat niet gemakkelijk is. Veel op oefenen, is de boodschap. En dan nog! Ge hebt zo van die Tibetaanse monniken of van die boeddhistische, of beide! en die kunnen dat zo heel erg goed. Maar dat mag ook wel, als ge u daar ganse dagen kunt op toe leggen, om te oefenen. Ganse dagen, dus, dan mag je het ook wel goed kunnen. Anders ware het maar triestig. Allez ja, dat vind ik dan. Heb ik nu ’n mening? En he, ge moest daar in feite twintig euro betalen. Maar, euh, ze vroegen mij niets. Dan betaal ik toch niet, toch? Tot slot (he, signaalwoorden!): Franco Saint De Bakker, maar goed dat dat is, maar goed. Ik kan het maar zeggen, he. N’est-ce pas?

02 februari 2006

Élégie pour Michel

Wijselijk irritant irrigeer ik mezelf met meest vruchtbaar slib de sjadoef als vagant des waterens wip terwijl cat aract na cat-a-ract mijn zicht mijn viewpoint gezicht point of view almaar slabakt

Illustration Courtesy Pieter De Reu (c)

Typologie van den academischen ladder

Leidraad voor ambiesjeuzen
  • drs. Pitta
  • dr. Pitta
  • prof. dr. Pitta
  • prof. em. Pitta
  • I.M. Pitta

04 januari 2006

ik hep mezelf

ik heb mezelf in slaap gewiegd met trommels en trompetten mezelf steeds weer wat voorgeliegd wat kon mij ook beletten de straat, de regen, bijzettafels ze spookten door haar hoofd bakpapier en suikerwafels had ‘k haar maar niets beloofd