28 februari 2006

Poseur naast Mathilde

à sortie met mijn omgeving heb ik geen oor voor het geweek- laag en het geroep om vergeving al verloopt de ont- binding nog zo gestaag

Vermoedelijk hing hij er al dagen, maar het lichaam werd pas weggehaald nadat kraaien zijn lever uitgepikt hadden en de in het omliggende wonende boeren last begonnen te krijgen van de ontbindingslucht. Een weeë zwavelgeur waaide passanten vanop geruime afstand reeds tegemoet vanaf de heuvel alwaar de communale galg opgesteld stond. Wie er onwetend voorbij kwam, werd zich, bij het gewaar worden van de lucht, zo zelfbewust van de eigen ingewanden en darmflora, dat het leek alsof het buikvlies, dat in de meest gunstige omstandigheden het spijsverteringskanaal binnenhoudt, langzaam zou openscheuren en de volledige darmhuishouding onder ’s mens ogen het eigen lichaam zou verlaten, zoals dat gebeurt bij het oude varken dat op maandag gekeeld wordt en in één lange, vliegensvlugge haal van hals tot reet met het goed gewette slagersmes overlangs opengereten wordt. Wie van de stank echter geen last scheen te hebben en de aanblik van de terechtgestelde zelfs een kalmerend relaxerend effect toekende – en zich dus geenszins kon inleven in de heisa en poeha die menigeen rond het fenomeen (en meer specifiek het olfactorische facet daarvan) maakte – was J. J. was – hoewel hij er zelf geen deel van uitmaakte, of althans geen deel van wenste uit te maken – goed gekend bij de leden van de plaatstelijke gemeenschap, evenals zijn immer afwijkende opvattingen over de meest voor de hand liggende ende algemeen aanvaarde fenomenen. Er viel dan ook moeilijk om hem heen te kijken wanneer hij op de lokale markt zijn inkopen deed of men hem op zijn shetlandpony kruiste op deze of gene stoffige wegel. Immer herkenbaar en immer in dezelfde outfit, liep J. gekleed in een grijze corduroy broek uit ruwe stof vervaardigd. Deze was ietwat te ruim, edoch werd fatsoenlijk op zijn plaats gehouden door een paar bretellen zoals niemand, behalve J., ze in die tijd nog droeg. Die broek, alsof hij er maar één had - wat zeer waarschijnlijk leek - was steeds tot net onder het middenrif opgetrokken. Voorts bedekte een rood wollen truitje met dikke ivoren knopen zijn grauwe hemdje met wijd uitwaaierende kraag. De tijd had in het gezicht van de ouwelijke J. een maanlandschap geërodeerd, waarbij zijn drietal resterende tanden in zijn eeuwige grijns, die zijn vlezige tong steeds een weinig zichtbaar liet, uitstekend tot hun recht kwamen. Als een zonnevlek prijkte er een zwarte driehoekige ooglap bovenop zijn linkeroog. Een ongeluk met een elektrische tandenborstel, wisten sommigen, gespeelde aanstellerij, meenden anderen. Een helrode hoofddoek met grillige bleekgroene motiefjes en een enorme gouden oorring in het rechteroor maakten het plaatje compleet. Neen, J. stond niet op de eerste rij toen de sCHEPPER het modebewustzijn uitdeelde. Ten bewijze daarvan hoefde men, tot slot, maar naar zijn grijze, pluizige sloffen te kijken. Met zijn sloffen slofte J. dagelijks naar het centrum en terug naar zijn domein. Het woord sloffen leek wel voor J. uitgevonden, zo bleek. Zoals J. waren er in het dorp geen twee. En ook niet in de omliggende dorpen, zo wisten agricultariërs die op gezette tijdstippen hun overschotten aan graan en niet meer zó verse groenten in naburige gemeenschappen gingen verkopen, te vertellen, wanneer zij daar althans naar gevraagd werden. Want veel werd er – behalve het hoogst noodzakelijke – niet gesproken in dit kleine desolate dorp. Op zon- en andere feestdagen kon men J. reeds van ver onderscheiden van het groene loof en lommer daar hij op deze dagen gewoonlijk uit wandelen ging met een viertal ballonnen van diverse kleuren die hij aan sierlijke witte linten in de hand placht te houden. Dichterbij gekomen kon je eveneens een assortiment vrolijk krullende slingers in paars- en blauwtinten om zijn nek ontwaren.

Op een dag – een dag als een ander zou men kunnen schrijven, edoch... – daalde J. de heuvel schuin af op weg naar de wekelijkse marktdag. De ranzige geur van gebraden kippen waaide hem reeds met de zwoele zuidwester tegemoet. Een eventuele ooggetuige had nog net J.’s pretoogjes in de eerste zomerzon kunnen ontwaren, waarop plotsklaps, als in een kaleidoskoopje, de shetland door de knieën ging en begon te tollen. Ze leken wel elastische poppen die de laatste vijftig meter van de best wel steile helling naar beneden dartelden. Doch even dartel als het duo scheen te glijden, des te dood waren onze twee vrienden toen enkele dorpelingen te hulp snelden, doch alzo de feiten achterna liepen. De kop van de pony lag onder zijn eigen lijf, vanwaaronder het bovenlijf van J. vandaan kwam, de nek zich in een uiterst ongemakkelijke positie bevindend. J. was dood. Men liet hem liggen. De pony was dood. Men at hem op. En dat was dan weer dat. Het was reeds enkele dagen daarna – de overmoedige zomerzon verdreven door al even zomerse neerslag – dat de eerste aasvogels zich waagden aan het door de regen opgezwollen, blauwige, gistende lijk van J. Opnieuw kwam de markt, opnieuw hingen de kippen plichtsbewust aan hun spitten, maar geen van de passanten scheen zich te storen aan het heerlijk meurende en naar willekeur opengepikte lijk van J.

schläft nicht schlummert nicht

14 februari 2006

L I E F D E

Ze liggen op elkaar, schurft op eczeem. Je hoort de schilfers knappen. Roos stuift op. Hun schedels glimmen als een diadeem. Ze liefkoost teder zijn gezwollen krop. Zijn pink verdwijnt in een abces van bloed. Ze kronkelt. Uit haar mond springt slijm. Een blaas Ontploft. Zijn krop wordt blauwer. Hij vat moed. Hij rolt haar op haar rug. Hij is de baas. Dan gaan zijn sleetse lendenen tekeer. Het is een machtig knarsen. Het gesop Van kwijl in etter kent geen einde meer. Zij kotst. Gods wonder in een notedop. - Gerrit Komrij (1944)

13 februari 2006

Blue Valentines

She sends me blue Valentines All the way from Philadelphia To mark the anniversary Of someone that I used to be And it feels just like there's A warrant out for my arrest Baby you got me checkin in my rearview mirror That's why I’m always on the run That's why I changed my name And I didn’t think you’d ever find me here To send me blue Valentines Like half forgotten dreams Like a pebble in my shoe As I walk these streets And the ghost of your memory Is the thistle in the kiss And the burgler that can break a roses neck It’s the tatooed broken promise That I hide beneath my sleeve And I see you every time I turn my back She sends me blue Valentines Though I try to remain at large They’re insisting that our love Must have a eulogy Why do I save all of this madness In the nightstand drawer There to haunt upon my shoulders Baby I know I’d be luckier to walk around everywhere I go With a blind and broken heart That sleeps beneath my lapel Instead these blue Valentines To remind me of my cardinal sin I can never wash the guilt Or get these bloodstains off my hands And it takes a whole lot of whiskey To take this nightmares go away And I cut my bleedin heart out every night And I die a little more on each St. Valentines day Don't you remember I promised I would Write you... These blue Valentines Blue Valentines Blue Valentines (Mister Tom Waits)

11 februari 2006

snippers

schedelboring net voor mijn laatste schedelboring dacht ik er net aan dat iemand me nog wat moest maar ik wist niet meer wie of wat laat staan wanneer of waarvoor waarom terwijl ze het me nog net gezegd hadden Goed, ik deed dus mee aan de wiskunde-olympiade. En de avond daarvoor had ik een halfuur lang met schuurpapier mijn voorhoofd glad gemaakt. Zo glad, dat er hier en daar al stukjes schedel naar buiten piepten. Stukjes schedel, die in het prille winterzonnetje een tegenligger zo konden verblinden. Men mocht er eenvoudigweg niet aan denken wat daar de gevolgen van hadden kunnen zijn. Ziek dat ik was, kort daarna. Mijn gewrichten voelden zo lam en stijf aan, en overal een wee gevoel van vage pijn. Of ook net niet. Het was een beetje zo’n zoeken naar, naar, eh. In elk geval, het ontbijt bestond die dag uit een pijnstiller. Dat kreeg een vervolgje met twee Duvels in het stationsbuffet. En dat ik daar niet de enige was. Ha neen gij. En dan naar Marnix en Patrick! Dat ik moest betalen. Tien euro. Omdat ik daar een jaar niet geweest was. En of ik nog studeerde. Ha ja. En of hij mijn punten wou weten. Ha neen. Ha, ik zat dus met een halfvolle pot choco aan het standbeeld van Artevelde. Of was het Albert I. Ik wil er vanaf zijn. Passeert mijn grootvader daar wel niet! Die zich natuurlijk afvragen waarom ik daar zit, met een halfvolle pot choco. En dat hij zich dat niet in stilte afvroeg, ha nee, zo zijn wij niet. Het volle pond/pont/pondt kreeg ik. Goed, ik wou best nog van hem aannemen dat een pot choco geen rechtspersoon is. Maar verder wou ik toch niet met hem meegaan, te weten dat de arme oude man al vijf maanden zijn rijbewijs ingediend heeft. En dat zijn schoorsteen al vijf jaar niet meer uitgekuist geweest geworden is. Vijf! Ja. Next thing you know, zit ik op de fiets. Waar gaat dat tochtje heen? He, richting Venetië! Venetië? Ja, Venetië, het Brugge van het, dinges. Daar fiets je toch ook niet op ’n dagje heen. Wel, dat had je gedacht. Het is hoogstens driekwartier peddelen. Een halfuurtje als de wind wat meezit. En hop, daar blinken reeds de wateren en stoomt de vaporetto om mij en m’n fiets naar de zinkende stad over te zetten. Kom nu. En gisterennacht nog! Het hield niet op! Een goed halfuur flink doorrijden met de wagen, en we stonden in Hongarije. Waar precies, dat herinner ik me niet meer, maar op ’n halfuur, komaan nu! Goh. En er was ’n zwembad en daar was wat mis mee. Oog-, keel- en neusklanken. Dat dat niet gemakkelijk is. Veel op oefenen, is de boodschap. En dan nog! Ge hebt zo van die Tibetaanse monniken of van die boeddhistische, of beide! en die kunnen dat zo heel erg goed. Maar dat mag ook wel, als ge u daar ganse dagen kunt op toe leggen, om te oefenen. Ganse dagen, dus, dan mag je het ook wel goed kunnen. Anders ware het maar triestig. Allez ja, dat vind ik dan. Heb ik nu ’n mening? En he, ge moest daar in feite twintig euro betalen. Maar, euh, ze vroegen mij niets. Dan betaal ik toch niet, toch? Tot slot (he, signaalwoorden!): Franco Saint De Bakker, maar goed dat dat is, maar goed. Ik kan het maar zeggen, he. N’est-ce pas?

02 februari 2006

Élégie pour Michel

Wijselijk irritant irrigeer ik mezelf met meest vruchtbaar slib de sjadoef als vagant des waterens wip terwijl cat aract na cat-a-ract mijn zicht mijn viewpoint gezicht point of view almaar slabakt

Illustration Courtesy Pieter De Reu (c)

Typologie van den academischen ladder

Leidraad voor ambiesjeuzen
  • drs. Pitta
  • dr. Pitta
  • prof. dr. Pitta
  • prof. em. Pitta
  • I.M. Pitta