11 februari 2006

snippers

schedelboring net voor mijn laatste schedelboring dacht ik er net aan dat iemand me nog wat moest maar ik wist niet meer wie of wat laat staan wanneer of waarvoor waarom terwijl ze het me nog net gezegd hadden Goed, ik deed dus mee aan de wiskunde-olympiade. En de avond daarvoor had ik een halfuur lang met schuurpapier mijn voorhoofd glad gemaakt. Zo glad, dat er hier en daar al stukjes schedel naar buiten piepten. Stukjes schedel, die in het prille winterzonnetje een tegenligger zo konden verblinden. Men mocht er eenvoudigweg niet aan denken wat daar de gevolgen van hadden kunnen zijn. Ziek dat ik was, kort daarna. Mijn gewrichten voelden zo lam en stijf aan, en overal een wee gevoel van vage pijn. Of ook net niet. Het was een beetje zo’n zoeken naar, naar, eh. In elk geval, het ontbijt bestond die dag uit een pijnstiller. Dat kreeg een vervolgje met twee Duvels in het stationsbuffet. En dat ik daar niet de enige was. Ha neen gij. En dan naar Marnix en Patrick! Dat ik moest betalen. Tien euro. Omdat ik daar een jaar niet geweest was. En of ik nog studeerde. Ha ja. En of hij mijn punten wou weten. Ha neen. Ha, ik zat dus met een halfvolle pot choco aan het standbeeld van Artevelde. Of was het Albert I. Ik wil er vanaf zijn. Passeert mijn grootvader daar wel niet! Die zich natuurlijk afvragen waarom ik daar zit, met een halfvolle pot choco. En dat hij zich dat niet in stilte afvroeg, ha nee, zo zijn wij niet. Het volle pond/pont/pondt kreeg ik. Goed, ik wou best nog van hem aannemen dat een pot choco geen rechtspersoon is. Maar verder wou ik toch niet met hem meegaan, te weten dat de arme oude man al vijf maanden zijn rijbewijs ingediend heeft. En dat zijn schoorsteen al vijf jaar niet meer uitgekuist geweest geworden is. Vijf! Ja. Next thing you know, zit ik op de fiets. Waar gaat dat tochtje heen? He, richting Venetië! Venetië? Ja, Venetië, het Brugge van het, dinges. Daar fiets je toch ook niet op ’n dagje heen. Wel, dat had je gedacht. Het is hoogstens driekwartier peddelen. Een halfuurtje als de wind wat meezit. En hop, daar blinken reeds de wateren en stoomt de vaporetto om mij en m’n fiets naar de zinkende stad over te zetten. Kom nu. En gisterennacht nog! Het hield niet op! Een goed halfuur flink doorrijden met de wagen, en we stonden in Hongarije. Waar precies, dat herinner ik me niet meer, maar op ’n halfuur, komaan nu! Goh. En er was ’n zwembad en daar was wat mis mee. Oog-, keel- en neusklanken. Dat dat niet gemakkelijk is. Veel op oefenen, is de boodschap. En dan nog! Ge hebt zo van die Tibetaanse monniken of van die boeddhistische, of beide! en die kunnen dat zo heel erg goed. Maar dat mag ook wel, als ge u daar ganse dagen kunt op toe leggen, om te oefenen. Ganse dagen, dus, dan mag je het ook wel goed kunnen. Anders ware het maar triestig. Allez ja, dat vind ik dan. Heb ik nu ’n mening? En he, ge moest daar in feite twintig euro betalen. Maar, euh, ze vroegen mij niets. Dan betaal ik toch niet, toch? Tot slot (he, signaalwoorden!): Franco Saint De Bakker, maar goed dat dat is, maar goed. Ik kan het maar zeggen, he. N’est-ce pas?

Geen opmerkingen: