28 december 2005

Waarom mijn wekker vanmorgen niet afliep

U hebt 1 nieuw(e) bericht(en)
Wat vooraf ging...
Soms denk ik dat het allemaal goed is zo. Dat het kan, en bovenal mag. Maar niets is minder waar, daar wij in de spiegel die het leven zelf ons voorhoudt slechts de reflectie zien van ofwel wie we ooit waren ofwel wie we ooit zouden willen zijn. Spiegels der frustratie pleegt men ze te noemen. Maar ze komen niet voor in de badkamer van de narcist. O nee, maak u daar vooral geen zorgen over en bovenal geen illusies in (contaminatieel gezien kan het, sprak de linguist, de taalpurist brauwde de wenkfronsen).
Maar laat ons niet op de zaken vooruit lopen en het gebeuren weergeven zoals het zich ontspon en in die januskop van mij zal blijven ontspinnen telkens ik nog maar terug zal denken aan het waterzonnetje aan de einder, die dag, die ochtend, of aan de langzaam doordruppelende koffie. Een traag meditatief proces waarbij de tijd gemengd met gemalen koffiebonen, zorgvuldig door een multinational geselecteerd, mijn rode thermos indruppelt. (De groene was tijdelijk niet beschikbaar, doch dit alles tussen haakjes.) Naar het schijnt… maar dat zou ons al te ver van onze zaak, ons verhaal brengen. Ja, u leest het goed, ‘ons’ verhaal, want door deze letters op te slorpen, ontketent u ze wederom, laat ze weer tot leven komen en beleeft u, o vermetele, alles hernieuw – net zoals ik alles opnieuw dien te beleven telkens een van u dit alfabijt –wanneer u deze syllaben van het blad (lees: scherm) plukt. Wel dan. Het was die bewuste zaterdagmorgen. Een vlinder steeg op vanuit mijn buik net voor ik wakker werd. Toen ik mijn ogen voorzichtig opende en de resten der nacht er handmatig uit verwijderde, zag ik de ex-rups nerveus tegen het plafond tekeer gaan. Het tweeloopsjachtgeweer dat ik daags te voren in huis gehaald had, ten einde dat veilige gevoel de ganse maand door te vrijwaren, kon me best wel ‘es van pas komen. *wazig beeld*
“Als ik hier een rekening open,” vroeg ik daags tevoren aan de man achter het loket, “waaruit bestaat dan de tegemoetkoming uwentwegen?” Met de laatste nieuwe en al te blitse folder erbij maakte de loketman me duidelijk dat ik de keuze had tussen een moderne, ruime sporttas en een tweeloopsjachtgeweer. Mezelf erop attent makende dat mijn laatste sportactiviteit dateerde uit 1926 (zijnde het Provinciaal Kampioenschap Dwergwerpen voor Beloften alwaar ik een strategospel in de wacht sleepte) kon ik algauw beslissen dewelke mijn keuze zou worden. Vijf minuten later was een dubbelloopsjachtgeweer mijn deel. Buiten komend uit het kapitalistische hoofdkwartier, stapte ik doelbewust een hip ogende sportwinkel binnen en kocht er een moderne, ruime sporttas om het schietgereedschap in op te bergen. Want zo kom je de straat toch niet op vraagteken Tien minuten hierna liep ik wederom over straat. En terwijl ik eigenlijk blij ende tevreden, ja zelfs euforisch, had moeten zijn (want ik had nu alles wat ik altijd al wou hebben) bekroop mij langzaam maar zeker een gevoel van onbehagen. Daar was het weer kreunde ik zachtjesterwijlmensenmeaankekenmaardatmerkteiktoenevenniet Vervolgens liep ik de eerste de beste banketbakkerij binnen, kocht mij een tiental crèmekoeken, schrokte die allemaal achtereenvolgens op, gezeten op een krakkemikkig bankje op een van nutteloze toeristen vergeven plein, clearde het hoofd en trok met mijn vrije hand een blikje multinational open. De inhoud, id est 33 cl, jawel, ledigde ik in één teug. Ja, ik was best trots op mezelf op dat moment. Want. Kijk. Een witregel. Het zit zo. Jij zit daar. Ginder. Laat ons zeggen, ginds. En ik zit hier. En dat is geeneens zo erg. Er zijn onoverkoombaardere problemen, jawel, daar ben ik me ter dege van bewust. Maar luister, nee, luister gewoon ‘es even. Haar man, haar man had zich het leven ontnomen. Zo is het. Iedereen weet het, niemand spreekt erover. Het zij zo. Edoch verwacht niet dat ik me aan ongeschreven wetten hou. Haar man, die sinds drie maanden in voorhechtenis zat, werd die ochtend, terwijl een waterzonnetje aan de einder opkwam, in zijn cel in Blok B van de linkervleugel van de staatsgevangenis, levenloos teruggevonden. Een oude defecte FM-radio bungelde aan het snoer uit zijn aars. De typische Patrick Haemers-truc. Bij het zien van de foto’s genomen door de gerechtelijke politie, die toevallig op internet terecht gekomen waren (jazeker, het lekt waar het niet lekken kan), kreeg de weduwe een inzinking. Sindsdien wordt ze ter meerdere bescherming van zichzelf en de maatschappij in de kamer naast de mijne vastgehouden.

14 december 2005

Oh Lethes!

De dag dat Siriswald zichzelf in brand stak, was beslist geen dag als alle andere. Vooreerst was er het voorval op de bus, waarbij hij zijn plaats afstond aan een aftands dametje van derde leeftijd, dat dankbaar ging zitten, maar bij het volgende kruispunt voor Siriswalds ogen doorboord werd door de carrosserie- en glasconstructie van de lijnbus toen een op hol geslagen betonmolen de flank dezer bus gezwind ramde. Daarnaast was er nog het niet te negeren feit dat Siriswald wat later, na een noodzakelijk bezoek aan de plaatselijke slager, bij het buitenkomen een lieveheersbeestje onder z’n schoen vermorzelde en dit terwijl hij oprecht van deze beestjes hield. Dit, en tal van andere voorvallen, waarvan het beschrijven ons al te ver zou leiden, deden Siriswald uiteindelijk inzien dat hij niet voor dit leven geschikt was.

Maar wie is die man die men Siriswald pleegt te noemen?

Deze schijnbaar kwieke en vitalistische veertiger betrok altijd al een flatje in het centrum van de oude stad. Daar verbleef hij ook het grootste deel van de tijd, en tijd had hij genoeg, werkloos zijnde. Menselijk contact had Siriswald allerminst nodig. Op maandag zou hij bakker en slager bezoeken om inkopen te doen voor de rest van de week. Veel meer dan een schuchtere oogopslag kregen diegenen die toevalligerwijs zijn pad kruisten niet te zien. Spreken deed hij al helemaal niet. Sommigen dachten dat hij het niet kon, anderen dachten dat hij gestoord was, de meesten daarentegen wisten niet eens van het bestaan van Siriswald af. Zijn buren - links, rechts, boven, onder - kregen hem nooit te zien en zijn huisbazin vroeg zich herhaaldelijk af of haar stilste huurder er nog wel verbleef. Nochtans was de huur reeds maanden op voorhand betaald. Maar zoals ik twee zinnen terug nog maar kwam te schrijven: de meeste stedelingen wisten van het bestaan Siriswalds nix af. En daar voelde onze protagonist zich ook goed bij. Hij wenste enkel rust en planmatige orde. Mensen had Siriswald dus al evenmin nodig. In zijn flat van zes op zeven had de man alles bij handen. Vooral dan muziek. En keukengerei, van inox. Waar hij zich echter voornamelijk mee bezig hield, was slapen, want dat waren de enige momenten dat hij even uit de wereld kon verdwijnen. Slapen dus. Dat was voor hem zijn enige uitweg.

Voorheen frequenteerde hij op vrijdag het parkje enkele straten van zijn woonst vandaan gelegen. De weinige bomen en schrale bloemen brachten hem een zekere rust (Manfred noemde het lethargie) die hem in staat stelde nog een week in vrede met zichzelf te leven. Maar sinds kort kon hij zich ook hier niet meer vertonen. Na schooltijd hing de plaatselijke jeugd er immers rond en die zagen in de aartslelijke Siriswald een ideale katalysator om hun opgekropte frustraties van een ganse week lessen af te reageren. Siriswald had het op hun schuine opmerkingen niet zo begrepen en toen de plagerijen zich ook fysiek begonnen te uiten - ach, u kent de jeugd - besloot hij dat het beter ware zich er niet meer te vertonen. Hij kon natuurlijk makkelijk op een ander tijdstip komen, waarop zijn belagers in de schoolbanken zaten. Iets waar hij, werkloos zijnde, alle mogelijkheid toe had, maar zo makkelijk zat het leven voor Siriswald niet in elkaar.

12 december 2005

11 december 2005

De man die zijn hoofd vergat

De glazen zijn beduimeld en de randen vet. Slappe wieken van kaarsen koorddansen hun laatste adem in een restje was. Het wordt vierhandig kouder en niets voelt als flanel. Nacht en ontij. Tijdig verzocht, op tijd gezien en dies meer. Dat alles terwijl zitmeubels de straten op vliegen. Terecht. Of niet soms? Een baardige man met glazige oogjes diep in de schedel getrokken denkt er anders over. Zijn clownstruitje spant wat en zijn borstjes wippen op en neer hoe meer hij zich druk maakt. Druk in het feit dat, ondanks alle plichtplegingen, altijd alles uitloopt. Uitloopt.
Hangt je sjaal al klaar? Check. De jenever in vaalbruin pakpapier geborgen? Check. Gietijzeren mandjes met kolen die dra zullen smeulen wat enkel het gezelligheidsgehalte dezer avond zal doen toenemen? Check.Toeters en bellen? Check. Ons aller waardigheid? Crap.