Soms denk ik dat het allemaal goed is zo. Dat het kan, en bovenal mag. Maar niets is minder waar, daar wij in de spiegel die het leven zelf ons voorhoudt slechts de reflectie zien van ofwel wie we ooit waren ofwel wie we ooit zouden willen zijn. Spiegels der frustratie pleegt men ze te noemen. Maar ze komen niet voor in de badkamer van de narcist. O nee, maak u daar vooral geen zorgen over en bovenal geen illusies in (contaminatieel gezien kan het, sprak de linguist, de taalpurist brauwde de wenkfronsen).Maar laat ons niet op de zaken vooruit lopen en het gebeuren weergeven zoals het zich ontspon en in die januskop van mij zal blijven ontspinnen telkens ik nog maar terug zal denken aan het waterzonnetje aan de einder, die dag, die ochtend, of aan de langzaam doordruppelende koffie. Een traag meditatief proces waarbij de tijd gemengd met gemalen koffiebonen, zorgvuldig door een multinational geselecteerd, mijn rode thermos indruppelt. (De groene was tijdelijk niet beschikbaar, doch dit alles tussen haakjes.) Naar het schijnt… maar dat zou ons al te ver van onze zaak, ons verhaal brengen. Ja, u leest het goed, ‘ons’ verhaal, want door deze letters op te slorpen, ontketent u ze wederom, laat ze weer tot leven komen en beleeft u, o vermetele, alles hernieuw – net zoals ik alles opnieuw dien te beleven telkens een van u dit alfabijt –wanneer u deze syllaben van het blad (lees: scherm) plukt. Wel dan. Het was die bewuste zaterdagmorgen. Een vlinder steeg op vanuit mijn buik net voor ik wakker werd. Toen ik mijn ogen voorzichtig opende en de resten der nacht er handmatig uit verwijderde, zag ik de ex-rups nerveus tegen het plafond tekeer gaan. Het tweeloopsjachtgeweer dat ik daags te voren in huis gehaald had, ten einde dat veilige gevoel de ganse maand door te vrijwaren, kon me best wel ‘es van pas komen. *wazig beeld*
28 december 2005
Waarom mijn wekker vanmorgen niet afliep
14 december 2005
Oh Lethes!
De dag dat Siriswald zichzelf in brand stak, was beslist geen dag als alle andere. Vooreerst was er het voorval op de bus, waarbij hij zijn plaats afstond aan een aftands dametje van derde leeftijd, dat dankbaar ging zitten, maar bij het volgende kruispunt voor Siriswalds ogen doorboord werd door de carrosserie- en glasconstructie van de lijnbus toen een op hol geslagen betonmolen de flank dezer bus gezwind ramde. Daarnaast was er nog het niet te negeren feit dat Siriswald wat later, na een noodzakelijk bezoek aan de plaatselijke slager, bij het buitenkomen een lieveheersbeestje onder z’n schoen vermorzelde en dit terwijl hij oprecht van deze beestjes hield. Dit, en tal van andere voorvallen, waarvan het beschrijven ons al te ver zou leiden, deden Siriswald uiteindelijk inzien dat hij niet voor dit leven geschikt was.
Maar wie is die man die men Siriswald pleegt te noemen?
Deze schijnbaar kwieke en vitalistische veertiger betrok altijd al een flatje in het centrum van de oude stad. Daar verbleef hij ook het grootste deel van de tijd, en tijd had hij genoeg, werkloos zijnde. Menselijk contact had Siriswald allerminst nodig. Op maandag zou hij bakker en slager bezoeken om inkopen te doen voor de rest van de week. Veel meer dan een schuchtere oogopslag kregen diegenen die toevalligerwijs zijn pad kruisten niet te zien. Spreken deed hij al helemaal niet. Sommigen dachten dat hij het niet kon, anderen dachten dat hij gestoord was, de meesten daarentegen wisten niet eens van het bestaan van Siriswald af. Zijn buren - links, rechts, boven, onder - kregen hem nooit te zien en zijn huisbazin vroeg zich herhaaldelijk af of haar stilste huurder er nog wel verbleef. Nochtans was de huur reeds maanden op voorhand betaald. Maar zoals ik twee zinnen terug nog maar kwam te schrijven: de meeste stedelingen wisten van het bestaan Siriswalds nix af. En daar voelde onze protagonist zich ook goed bij. Hij wenste enkel rust en planmatige orde. Mensen had Siriswald dus al evenmin nodig. In zijn flat van zes op zeven had de man alles bij handen. Vooral dan muziek. En keukengerei, van inox. Waar hij zich echter voornamelijk mee bezig hield, was slapen, want dat waren de enige momenten dat hij even uit de wereld kon verdwijnen. Slapen dus. Dat was voor hem zijn enige uitweg.
Voorheen frequenteerde hij op vrijdag het parkje enkele straten van zijn woonst vandaan gelegen. De weinige bomen en schrale bloemen brachten hem een zekere rust (Manfred noemde het lethargie) die hem in staat stelde nog een week in vrede met zichzelf te leven. Maar sinds kort kon hij zich ook hier niet meer vertonen. Na schooltijd hing de plaatselijke jeugd er immers rond en die zagen in de aartslelijke Siriswald een ideale katalysator om hun opgekropte frustraties van een ganse week lessen af te reageren. Siriswald had het op hun schuine opmerkingen niet zo begrepen en toen de plagerijen zich ook fysiek begonnen te uiten - ach, u kent de jeugd - besloot hij dat het beter ware zich er niet meer te vertonen. Hij kon natuurlijk makkelijk op een ander tijdstip komen, waarop zijn belagers in de schoolbanken zaten. Iets waar hij, werkloos zijnde, alle mogelijkheid toe had, maar zo makkelijk zat het leven voor Siriswald niet in elkaar.
12 december 2005
11 december 2005
De man die zijn hoofd vergat
